Als portretschrijver helpt Judith u de balans van een periode op te maken. Die periode kan een heel leven zijn, maar ook een belangrijk thema in dat leven. Denk aan kinderjaren, werk, of de opvoeding van kinderen. Bij een kort portret is één interviewsessie meestal voldoende, bij een levensverhaal drie tot vijf sessies.
'Ik houd erg van gezelligheid en uitgaan'
'Ik ging er in inkomen fors op achteruit, maar ik had een doel voor ogen: eerlijke handel'
'Als je twee weken alleen maar zee ziet, word je vanzelf een beetje gek'
Piet en Francien Schenk-Boldt
Zie je het hoedje dat ik draag op mijn trouwfoto? Dat was toen heel erg in de mode, maar bijna niemand durfde het op te zetten. Ik wel, ik vond het leuk! Mijn jurk was ook heel anders. Hij was niet wit maar groen. Ja, dat vond ik mooi. Wit, wit, wat moet ik nou met wit, dacht ik, ik wil een groene!
Voor mijn trouwen werkte ik bij de Nederlandse machinefabriek Werkspoor, op de afdeling Calculatie. Mijn man werkte daar ook. Ik vond het altijd heel gezellig met mijn collega's, maar toen ik ging trouwen moest ik mijn ontslag indienen. Heel jammer vond ik dat. Vooral omdat we de eerste jaren na ons trouwen bij mijn schoonouders inwoonden. Zat ik van de ene op de andere dag thuis in plaats van tussen mijn collega's. Nee, dat vond ik niks.
Mijn man en ik verlangden ontzettend naar een eigen plekje, maar het duurde toch nog zes jaar voordat we een woning in Zuilen kregen. Het huis was klein en een beetje armoedig, maar dat vonden we niet erg. Het was tenminste van ons. En de buurt was héél gezellig. Ja joh, ik heb veel plezier gehad met die vrouwen daar. Tussen de middag kwamen de mannen in een lange stroom van de fabriek de wijk in lopen. 'Daar komt de jouwe aan,' zeiden we dan tegen elkaar, 'wat heeft-ie een gek petje op.' Hahahaaa! Ja, zo maakten we grapjes samen, dat was leuk.
Mijn man en ik hebben nooit kinderen gekregen, maar we hadden het goed met elkaar. Ja, je hebt allemaal wel 'ns de smoor in, maar meestal was het goed. Ik deed het huishouden en verder had ik zo m'n liefhebberijen. Ik hou van breien en haken, ik heb een tijdje piano gespeeld en lezen vind ik ook leuk. Ik houd alleen niet van verhalen die zich in de nacht afspelen. Ja, je weet wel... thrillers! Bah nee, da's niks voor mij. Leuke boeken, die wil ik graag.
Verder houd ik erg van gezelligheid en uitgaan. Ja, heerlijk hoor. Mijn man en ik hebben ook veel gereisd samen. Zo zijn we een keer een maand naar Amerika geweest, want daar woonde familie van mijn man. We hebben er lang voor gespaard, maar uiteindelijk viel het een beetje tegen. Ja, gek hè, maar er was gewoon niet zoveel aan.
Deze tekst is geschreven voor (voormalig) verzorgingshuis De Lichtkring in Utrecht. In steeds meer plaatsen zie je dat vrijwilligers ouderen interviewen en hun levensverhaal opschrijven. In verzorgingshuis De Lichtkring (Utrecht) heeft Judith van der Stelt samen met Elzemarieke van Zanten laten zien dat dit met een beetje hulp van familie of vrienden ook goed mogelijk is met mensen die lijden aan Alzheimer. Luc de Bruijn, wiens moeder ooit zelf in De Lichtkring woonde, maakte er prachtige foto's bij. De dubbelportretten hebben tot de sluiting van het huis bij de ingang van de kamers gehangen.
Wie zich verdiept in de geschiedenis van eerlijke handel komt onvermijdelijk bij Paul Meijs terecht. Hij was de oprichter en voorman van Fair Trade Original, het bedrijf dat hij in korte tijd groot maakte met zijn onbegrensde enthousiasme en vindingrijkheid. 'Wat hem typeerde was een onbegrensd, ik zou haast zeggen een idioot vertrouwen in het slagen van zijn plannen,' zei mede-oprichter Enny Wolak ooit in een interview.
Helaas is het niet meer mogelijk om Meijs zelf te interviewen. Hij overleed op 5 mei 1984, op 64-jarige leeftijd. En toch... een terugblik op Fair Trade Original zonder de bezielende oprichter in beeld te brengen, dat kan eigenlijk niet. Daarom is aan de hand van interviews en teksten die van Meijs bewaard zijn gebleven een fictief interview samengesteld. Geheel in lijn met zijn eigen creativiteit: als het niet linksom kan, dan doen we het rechtsom.
Op 1 april 1958 stapte de toen 28-jarige Ciska van den Borg-Meurer aan boord van de Johan van Oldenbarnevelt. Dit passagiersschip van de Maatschappij Nederland vertrok met vierhonderd emigranten naar Australië, voer van daaruit door naar Indonesië en keerde terug met een grote groep Nederlanders die van Soekarno verplicht het land moesten verlaten. Ciska: 'Het mooiste van de reis vond ik dat het schip echt een wereld op zich werd; het was een dorp op het water.'
'U maakt niet veel kans,' zei de arts van Maatschappij Nederland met wie Ciska in 1958 haar sollicitatiegesprek voerde. 'Er zijn honderden gegadigden voor de verpleging op de Van Oldenbarnevelt.' Op dat moment herinnerde ze zich een achterneef die een belangrijke functie had binnen de Maatschappij. Ze schreef hem een briefje en jawel, een paar weken later werd ze opgebeld. 'Dinsdag a.s. vertrekken we voor tien weken naar Australië en Indonesië en u mag mee.' Ciska: 'Dat telefoontje was op vrijdag. Ik moest nog worden ingeënt, ik had witte uniformen nodig en een monsterboekje en ik was nog in behandeling bij mijn tandarts voor twee nieuwe kronen. Gelukkig was de tandarts zo aardig om het de dag voor mijn vertrek nog in orde te maken. Zodoende stapte ik op dinsdag 1 april aan boord van de Johan van Oldenbarnevelt en dat was géén 1-aprilgrap.'
'Het hospitaal was op het bovenste dek, evenals mijn hut. Als ik de deur openzette keek ik zo uit over zee, fantástisch. In een hut verderop sliep een andere verpleegkundige en tussen ons in lag de kinderzaal waar wij samen het toezicht op hielden. Een derde collega deed de polikliniek en een vierde ontfermde zich over patiënten die in hun hut verzorging nodig hadden. De enige broeder in ons team beheerde de apotheek. Naast het team van verpleegkundigen waren er twee artsen aan boord. Eén daarvan had in Indonesië in het onderwijs gewerkt en was op zijn vijftigste gepensioneerd. Daarna was hij tegelijk met zijn dochter Medicijnen gaan studeren en eenmaal afgestudeerd kwam hij bij de Maatschappij Nederland terecht. Een hele aimabele en ontspannen man. De tweede arts was zijn tegenpool. Dat was een net afgestudeerde Utrechter zonder humor, die zijn taak uiterst serieus nam. Soms een beetje té serieus.
Om met elkaar kennis te maken, hadden we ter hoogte van de Golf van Biskaje een borrel bij de kapitein. Omdat ik normaal gesproken geen druppel alcohol dronk, vroeg ik: 'Wat moet ik eigenlijk drinken?' 'Neem maar een White lady,' zeiden de anderen. 'Als je bij de kapitein wordt uitgenodigd kun je lekker wat duurders nemen.' Nou goed, ik een White lady. Maar ik had geen idee wat erin zat. Het bleek een mix van Cointreau, gin, lime, ijs en water. Erg lekker, maar het dronk wel heel makkelijk weg, dus ik werd al snel wat licht in mijn hoofd. Intussen was het ook onstuimig weer geworden. Ik zag de horizon op en neer gaan en de gesprekken volgde ik nog maar half. Ik moet hier weg, dacht ik, dus toen de rest aan tafel ging ben ik naar bed gegaan. Gelukkig heb ik mijn misselijkheid er toen uit geslapen.'
'We voeren vanuit Nederland eerst naar Aden, een stad in het zuiden van Jemen. Ik vond het altijd leuk om met een van de andere verpleegsters van boord te gaan en zo'n havenstad te bekijken. Het was zo'n andere wereld, je keek je ogen uit. Het gebeurde ook wel dat de Arabieren onze kant op kwamen. Dan voeren ze met hun drijvende winkeltjes naar ons schip en riepen vanuit hun prauwen: "Kijken, kijken, niet kopen?!" Op de heenweg was ons werk tamelijk eenvoudig; op de kinderpoli verzorgden we eigenlijk vooral kleine wondjes. Maar halverwege de reis was er ineens een uitbraak van de mazelen, dus toen lag de zaal vol doodzieke kinderen. Sommigen moesten we in een koud bad dompelen om de koorts omlaag te krijgen, en alle kinderen kregen een inenting met gamma globuline. Toen de uitbraak voorbij was, hebben we de zaal grondig ontsmet. Vanuit Aden voeren we verder over de Indische oceaan naar Fremantle, Zuidwest-Australië. Dat was een flink eind, want toen zagen we twee weken niets dan zee. Iedereen wordt dan een beetje gek. Er werden feestjes georganiseerd en taarten besteld bij de keuken; van alles om de monotonie van het varen te doorbreken. Zelf kreeg ik ook nog te maken met een minder leuke vorm van afleiding want mijn tand brak af. Omdat ik zo overhaast vertrokken was, had ik geen tijd gehad om de etiketjes met mijn naam in mijn uniformen te naaien. Dat deed ik dus aan boord. Maar terwijl ik de draad afbeet, brak de achterste helft van mijn tand eraf. Vreselijk. In het hospitaal heb ik gekeken of ik nog iets kon vinden om het mee te lijmen, maar dat zag ik niet. Ik heb zelfs nog Velpon geprobeerd, maar dat bleef natuurlijk ook niet zitten. Mijn collega's kenden een tandarts in Perth, dus die stuurden ze een telegram. Nou, daar kon ik gelukkig terecht toen we Fremantle aandeden. Niemand mocht verder van boord, maar ik reed in een taxi van Fremantle naar Perth langs de wilde dahlia's en chrysanten. Toen moest ik echt even in mijn arm knijpen hoor. Na die tussenstop voeren we door naar Melbourne, waar onze passagiers het schip verlieten. Daarna voeren we leeg van Melbourne naar Indonesië.'
'Wat ik het mooiste aan de reis vond, was dat het schip echt een wereld op zich werd; het was een dorp op het water. Helemaal onderin, in de buik van het schip, had je bijvoorbeeld de keuken en de wasserij. Daar werkten hoofdzakelijk Chinezen. Ze wasten dagelijks je bezwete uniformen en voor een schijntje maakten ze grote schalen verrukkelijke saté, maar we zagen ze eigenlijk zelden. Een enkele keer hielp er wel eens een in de bediening in de eetzaal, maar de meesten bleven beneden. Zelf ben ik van het begin af aan heel hartelijk opgenomen in de groep verpleegsters die al jaren werkzaam waren op het schip. Ze waren allemaal begin veertig. Als ik vrouwen van die leeftijdsgroep in ziekenhuizen tegenkwam vond ik ze meestal een beetje verzuurd, maar dat gold voor deze vrouwen helemaal niet. We hadden het goed met elkaar. Ook op het stille stuk tussen Australië en Indonesië, toen de passagiers het schip al hadden verlaten, deed iedereen nog steeds zijn best om het gezellig te maken. Overdag hielden we grote schoonmaak in de apotheek, maar 's avonds was er tijd voor ontspanning. De koks zorgden voor prachtige buffetten en de scheepsband speelde dansmuziek. Zo hebben we hele gezellige avonden met elkaar gehad.
Onze eerste stop in Indonesië was in Soerabaja, de tweede halverwege Java, bij Semarang. Omdat bij Semarang geen haven was, ging het schip voor anker op de ree en werden de passagiers in boten naar ons toegebracht. Daarna voeren we verder naar Tandjong Priok, de haven van Jakarta. Helaas was de geanimeerde sfeer van de heenweg vanaf Indonesië definitief voorbij. Logisch, want heen vervoerden we emigranten met een hoofd vol dromen en idealen, terwijl we op de terugweg mensen meenamen die hoofdzakelijk zorgen hadden. Ze werden door Soekarno uit Indonesië weggestuurd vanwege een langdurige strijd met Nederland om Nieuw-Guinea, en vervolgens moesten ze in Nederland een nieuw bestaan zien op te bouwen.
De eerste dagen na ons vertrek werden er tientallen verstekelingen ontdekt. Het waren voornamelijk jonge Javanen die bij het bevoorraden van het schip stiekem waren achtergebleven in het laadruim. Zij wilden dolgraag mee naar Holland om daar asiel aan te vragen. Ze waren ondervoed en hadden vaak ook wonden, maar ze moesten desondanks werken voor de kost. Meestal werden ze ingezet om de dekken te schrobben.'
'Tijdens de terugreis zijn acht mensen overleden. Allemaal intens verdrietige verhalen. Ik herinner me bijvoorbeeld een militair met zijn gezin. Die man was na de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië blijven wonen omdat hij getrouwd was met een inlandse. Samen hadden ze zes kindertjes gekregen en nu waren ze met elkaar onderweg naar zijn ouders. Die man maakte zich zo ongerust, dat hij tijdens de reis een hartstilstand kreeg. Daarna moest die vrouw met haar kindertjes alleen naar haar schoonfamilie, terwijl ze de taal niet sprak en helemaal niemand kende. Gelukkig spraken sommige verpleegsters een paar woorden Maleis, die hebben geprobeerd haar zo goed mogelijk te begeleiden, maar het bleef natuurlijk een drama.
Slechts één overledene hebben we mee naar Nederland kunnen nemen, omdat ze kort voor aankomst overleed. De rest kreeg een zeemansgraf. Zo'n zeemansgraf was een bijzondere ceremonie. Om te beginnen werd de motor stilgelegd. De stilte die dan volgde was heel indrukwekkend. Verder droegen alle officieren hun zondagse uniform, wij ook. Er was een toespraak van de kapitein en van de dominee of pastor. Daarna was het één, twee, drie in godsnaam, waarna de verzwaarde kist via een glijbaan in zee verdween.
Overigens was zo'n zeemansgraf voor de machinisten altijd een spannend moment, want na afloop van de ceremonie moesten zij de motor weer aan de praat zien te krijgen. Dat was geen eenvoudige klus, want het schip was niet zo nieuw meer. Het gebeurde ook wel op andere momenten dat de motor ineens uitviel. Dan hoorden we een flinke knal en wisten we: aha, de motor is weer afgeslagen. Gelukkig waren de machinisten echte vaklui.'
'Wat de sfeer op de terugweg ook anders maakte, waren de psychiatrische patiënten. Wij kregen namelijk het complete krankzinnigengesticht van Semarang mee. Inclusief personeel, dat gelukkig wel. Voordat de mensen aan boord kwamen, hadden de scheepstimmerlieden een aantal binnenhutten tot afdeling vertimmerd, inclusief sloten en hekken, zodat de patiënten niet uit konden breken. Wij hoefden niets met deze groep te doen, maar de goede patiënten zagen we wel iedere morgen bij ons op het dek om een uurtje te luchten. Daar stonden een pingpongtafel en een voetbalspel, dus dan konden ze even bewegen en de wind door hun haren voelen. Nog steeds achter een hek, dat wel.
De leidster van deze groep, Kita, was een heel grappig mens. Ik vermoed dat ze in die jaren in een gewoon ziekenhuis niet geaccepteerd zou zijn, want ze droeg behoorlijk wat make-up, ze liep op hoge hakken en ze had altijd een fleurig sjaaltje in de zak van haar uniform. Maar het was een geweldige verpleegster, echt iemand met overwicht.'
'Al met al heb ik ontzettend veel beleefd in die weken op zee. Het bleef wel beperkt tot één reis, want er was geen vacature, dus eenmaal terug aan wal ging mijn leven weer zijn gewone gang. Ik haalde mijn kraamaantekening in Leiden en daarna ging ik tijdelijk aan de slag in een kraamkliniek. Na die tijd heb ik nog andere functies in de verpleging gehad, maar de weken op zee had ik nooit willen missen. Voordat ik vertrok had ik één wens: ik wilde er even helemaal tussenuit. Nou, dat is méér dan gelukt.'